‘Vandaag doen we je Matthijs van Nieuwkerk-bloesje aan.’ Ik pak een rood overhemd met donkerblauwe bolletjes van het hangertje en leg het bij Job op schoot. Mijn zoon zit in pyjama in zijn rolstoel; voorovergebogen, want hij heeft zijn corrigerende korset nog niet aan.
‘Goed houwe hè, mama’, vraagt Job.
‘Ja, je moet de bloes goed vasthouden.’
We nemen de lift naar beneden. Op de badkamer leg ik Job op de aankleedtafel. De Toy Story-pyjama gaat uit en tevreden strijk ik over het gebloemde onderhemd en het boxershort met ruitjes.
Job is mijn aankleedpop. Elke dag verheug ik me erop hem mooi te maken. Het Matthijs van Nieuwkerk-bloesje is mijn pronkstuk. Mijn zoon moet het vandaag aan want de schoolfotograaf komt. Ik zag het overhemd hangen in een etalage en wist dat het voor Job was: lang bovenlijf, nauwsluitend, manchetten met dubbele knopen en de perfecte kleurstelling. De bloes maakt een mannetje van hem. Een vent met stijl. Matthijs is er niets bij.
Mijn aankleedwoede is meer dan meisjesachtig tutgedrag. Misschien is het wel een statement. Toen Job net geboren was en ik moest wennen aan het idee van een gehandicapt kind, zag ik het beeld voor me van een jongen in een net te korte broek met bruine coltrui en bloempotkapsel. Zo zagen ze eruit, kinderen die niet helemaal goed waren. De moeders hadden wallen onder hun ogen zo zwaar dat die op hun verwaarloosde boezem rustten.
Geen idee waar dit beeld zijn oorsprong vond, maar ik nam me direct voor dat wij, mijn zoon en ik, er niet aan zouden voldoen. Voor mezelf kocht ik nieuwe felgekleurde hakken en ik werd Jobs persoonlijke kledingadviseur. Nu, zeven jaar later, weet ik precies welke kleuren hij wel en niet kan hebben, welke trui de juiste vorm heeft (geen capuchon, die knelt tussen kind en rolstoel) en hoe lang de mouwen moeten zijn (Job heeft de armen van zijn vader, dus lang). Broeken hoeven geen stoere kont te hebben, die zie je immers nooit. Kniestukken in een spijkerbroek zijn wel wenselijk, want die maken de pijpen nonchalant bij een hoek van 90 graden.
Op de aankleedtafel zet ik Job in zijn korset en nauwsluitende overhemd rechtop. ‘Wat ben je mooi.’ Hij glimt, maar dat had hij ook gedaan als ik hem een konijnenpak had aangetrokken. Niets is raar in de beleving van dit kind. Ik vraag hem tegen papa te zeggen dat hij er mooi uitziet. Mijn man kijkt op van de krant en groet hem met een kort ‘goedemorgen Hans’. Verwijzing naar Hans Ubbink, vader van de Matthijs van Nieuwkerk-bloesjes.
One thought on “Column: Aankleedpop”
Reageren is niet (meer) mogelijk.
Hallo.
Heb net weer je stukje gelezen, en van de week ook het stukje in margriet. (ik lig een paar weken achter met lezen) Wat verwoord je de dingen die ik en anderen die in dezelfde situatie zitten toch goed.
Ik kreeg trok Ayleen al altijd mooie kleren aan, maar nadat ik op het dagverblijf was geweest toen Ayleen 2 was, is er iets in mij opgekomen om te zorgen dat ze er iedere dag perfect uit ziet. Want daar waren dus kinderen die er bij liepen zoals jij het in het begin van het stukje beschreef. En ja we weten precies wat wel en niet goed zit, nu heb ik het geluk dat Ayleen een meisje is en dat ik dus heel veel kan combineren met leggings. Die heb je in allerlei verschillende vormen en kleuren. Al heeft de spijkerleging mijn voorkeur. En ze gaan zo gemakkelijk over haar korset en luier heen.
Groeten Anita Loderus.